zondag 1 oktober 2017

Scheur de zwarte pagina's niet uit onze geschiedenisboeken

Nederland en haar geschiedenis. De Nederlandse geschiedenis kan veel mensen koud laten, maar ook een hoop emoties oproepen. Het gaat vaak om trots, schaamte, woede en melancholie. Politici, activisten en boze burgers; ze gebruiken de Nederlandse geschiedenis ieder op een opportunistische wijze. Door verbanden te trekken die eigenlijk niet bestaan, vergelding te verkrijgen terwijl daders en slachtoffers niet meer aan te spreken zijn op hun daden, of terug te verlangen naar een tijd waarin alles beter was: met een achteruitkijkspiegel naar de toekomst kijken, op die manieren claimen verschillende groepen de geschiedenis en zetten ze die naar hun hand. Ik onderscheid twee hoofdstromen.
1) De trotse Nederlander. Deze Nederlander is ongenuanceerd trots op het verleden van Nederland en beroept zich op een morele superioriteit die – volgens hem/haar – al eeuwen aanwezig is in het land.
2) De schuldige Nederlander. Deze groep bestaat vooral uit Nederlanders die een schuldgevoel proberen op te roepen dat niet in elk geval relevant is en de geschiedenis vooral wil uitwissen in plaats van uitleggen.

Ik hoop dat ik de twee groepen duidelijk genoeg beschrijf en de hypocrisie van beide groepen goed genoeg toon. 

De trotse Nederlander

De tolerantie tierde welig in de Republiek. Die boodschap wordt vaak uitgesproken met een ondertoon van morele superioriteit. Alsof het vooruitgangsgeloof in de Nederlanden dermate groot was dat men toen al inzag dat het maar beter was als iedereen zo egalitair mogelijk behandelt werd. En natuurlijk schuilt in deze mythologische misvatting een kern van waarheid; Nederland is al heel lang een (relatief) egalitair land geweest. Maar die tolerantie is niet persé in de schoot van de Nederlandse ruimdenkendheid geboren, het was gewoon handelspragmatisme. Wanneer je tolerant bent en alle volkeren en geloven min of meer tolereert, dan kan dat een groot economisch voordeel opleveren voor een handelscentrum als Amsterdam.
Met de grote rol die de migratieproblematiek in het debat inneemt, schiepen veel politieke partijen een beeld van Nederland zoals dat in hun ogen langzamerhand in de geschiedenis is ontstaan en wat dus gekoesterd dient te worden. Pim Fortuyn, Wilders, Buma en Baudet, allemaal beroepen ze zich op die joods-christelijke cultuur die Nederland de vooruitgang en de verworvenheden heeft gebracht zoals we die nu kennen. Die verworvenheden zijn vaak eerder ondanks, dan dankzij het joden- en christendom tot stand gekomen. De emancipatie van vrouwen kwam bijvoorbeeld tegelijkertijd op gang met het leeglopen van de kerk, het CDA stemde nog met gemak tegen het homohuwelijk. De grootste emancipatorische veranderingen waardoor we nu zo botsen met bijvoorbeeld een conservatieve stroming van de islam,  resteren uit het recente verleden. In de jaren ’50 van de vorige eeuw leefden we nog in een patriarchale cultuur. Ik zal ook niet ontkennen dat Nederland tolerant was in de tijd van de Republiek (met welke achterliggende reden dan ook) en dat we in een joods-christelijke natie vooropliepen in de wetenschap. Maar de joods-christelijke cultuur wordt vaak als ‘bedreigd’ gekenmerkt wanneer verworvenheden (zoals vrouwen- en homo-emancipatie) in gevaar komen die helemaal niet door die cultuur zijn bevochten. Dit is dus een voorbeeld van vals geschiedenisgebruik.

De schuldige Nederlander 

Bij elke verschrikkelijke gebeurtenis die onze geschiedenis heeft gekend, zoekt men naar een dader. Slachtoffers of nabestaanden daarvan hebben een richting nodig waarnaar ze hun vinger kunnen wijzen. Het aanwijzen van een dader is voor het slachtoffer vaak belangrijk als onderdeel van het verwerkingsproces. Hier kleven echter ook nadelen aan: de daders zijn vaak niet meer in leven, de slachtoffers zijn soms enkel nabestaanden en er worden ook weleens daders aangewezen die niets meer met de daad te maken hebben.
In Nederland was het in de jaren ’50 bijvoorbeeld vrij normaal dat ouders hun kinderen verboden om te spelen met kinderen van NSB-ouders of ze moedigde het zelfs aan om die kinderen te pesten. Wanneer men zei dat die dreumesjes toch niets aan de keuzes van hun ouders konden doen, werd daar tegenin gebracht dat die dreumesjes een product zijn van het Nationaalsocialisme en alleen al om die reden geschikt pestmateriaal. De eeuwige vechtpartijtjes tussen de katholieke en protestante jongensscholen – die regelmatig voorkwamen in die jaren – gingen namelijk ook weleens vervelen.
Hier wordt de geschiedenis gebruikt om pure vechtlust te botvieren en pesterijtjes te rechtvaardigen. De schuld wordt gemakshalve op de kwetsbare NSB-kinderen afgeschoven en zo kan er alsnog een vergelding komen voor de oorlogsdaden. Terwijl je zou kunnen stellen dat de zoon van een verzetsstrijder even schuldig is aan de Tweede Wereldoorlog als een zoon van een NSB-er.
Een dergelijk gevoel van vergelding is ook nu weer aanwezig in Nederland. En dan wel over het slavernijverleden. Daders zijn niet meer aanwezig en direct kapitaal is versplinterd en niet heel eenvoudig te traceren, dus de vergelding kan niet op een persoon gericht worden. Men richt zich daarom op het resterende erfgoed dat van de slavenhandel aanwezig is. Er is echter een probleem: de slavenhandel heeft de Republiek niet zoveel opgeleverd waardoor een directe erfenis van de slavenhandel niet aanwijsbaar is. Daarom heeft men de discussie breder getrokken; we zoeken niet langer naar restanten van de slavenhandel, maar de handel en het kolonialisme van de Nederlandse Republiek. En op het eerste oog is alles slecht en zijn alle restanten uit de Gouden Eeuw verdient met een ondragelijk leed. Zo zijn de grachtenpanden in Amsterdam voor het overgrote deel gefinancierd met de Oostzeehandel maar ze worden door activisten bestempeld als door uitbuiting verkregen, koloniale paleizen.
Natuurlijk hebben zich in de koloniën van Nederland natuurlijk genoeg gebeurtenissen voorgedaan die – ook in de tijdsgeest – niet door de beugel kunnen. Maar vaak wordt de hele Nederlandse geschiedenis op één hoop gegooid. Michiel de Ruyter, beminde Nederlander op een schip, die zal dus wel fout geweest zijn! Dat moet de gedachtegang van veel activisten zijn geweest terwijl ze tegen de film protesteerden. Alsof De Ruyter het ruim had volgestouwd met slaven toen hij zijn oorlogsschip richting Chatham voer. Het debat wordt niet genuanceerd gevoerd. Zelfs aan het koloniale verleden zelf is niet álles fout geweest. Suriname heeft tot op de dag van vandaag profijt van het door Nederland geïntroduceerde rechtssysteem en de basis van de infrastructuur. Natuurlijk weegt geen nieuwewets gemak op tegen het verleden van slavenhandel, maar zelfs het benoemen van enkele voordelen van het koloniale verleden, kan gevaarlijk zijn. De Amerikaanse wetenschapper Bruce Gilley kwam met een onderzoek waarin hij publiceerde dat Kolonialisme ook zijn goede kanten had. Een storm van kritiek stak op; collegae wilden niet langer in het zelfde blad publiceren en de verontwaardiging was groot. Terwijl het mij, mits goed onderbouwd, het geen kwade zaak lijkt als een wetenschapper tot een conclusie komt die nog niet eerder is gedaan.
Bij het ontbreken van een – nu nog aanwezige – dader, schiet men met een hagelkanon op beminde vaderlandse helden die waarschijnlijk ook wel fout geweest zouden zijn. En van diegenen waarvan bekend is dat ze fout geweest zijn (Jan Pieterszoon Coen bijvoorbeeld) moeten de naambordjes en de standbeelden verwijdert worden. Ik ben persoonlijk geen fan van die oplossingsmethode. Het is geen effectieve vergelding wanneer je de zwarte pagina’s uit de geschiedenisboeken scheurt. Je moet juist het licht op die pagina’s schijnen, je moet de standbeelden laten staan en ze voorzien van een passende historische context. Het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen in zijn geboortestad Hoorn zegt zoveel over de 19e eeuw. Dat het een tijd was waarin Nederlanders ongenuanceerd veel van het vaderland hielden. Zo veel, dat we zelfs de moordenaar van de Banda-eilanden vereren met een standbeeld. Deze tekst zou prima passen onder het beeld. Wat mij betreft projecteren ze ’s avonds een schildering van de inwoners die uitgemoord aan de voeten van het standbeeld liggen, waarbij het verhaal met een animatie wordt afgespeeld. We moeten de restanten van het donkere verleden van Nederland niet wegmoffelen en doen alsof het nooit is gebeurd, we moeten het gebruiken als het decor van een verhaal dat gehoord mag worden. Michiel de Ruyter was een zeeheld, maar de geschiedenis van een moordende schurk mag ook verteld worden.

Kortom

De kijk op geschiedenis verandert steeds. We pakken onze huidige maatstaven erbij wanneer we naar het verleden kijken, maar we vergeten weleens dat voor een andere tijd, andere regels gelden. Ik hoop dat deze bescheiden poging tot een begrijpelijk – en niet al te polariserend – essay, het belang van de zuivere geschiedschrijving onderstreept. Opdat de geschiedenis niet al te vaak meer misbruikt zal worden.